Geplaatst op Geef een reactie

Altijd die handjes in de weg

Borstvoeding mag dan natuurlijk zijn, het gaat lang niet altijd vanzelf. Ben je hard bezig met goed je best te doen, zitten altijd die handjes in de weg.

De meeste moeders die borstvoeding geven kennen dat wel, dat gedoe met die handjes als je je kind wilt aanleggen. Je begint met jezelf te installeren, kussens, voetenbankje, plaats voor je zoogcompressen, wat te drinken bij de hand, … . Dan pak je je kind in de houding en je borst met de andere hand, brengt die twee naar elkaar toe en, plóp, zit er weer zo’n handje tussen de borst en de mond. Handje weg en opnieuw proberen. Andere handje ertussen. Of het losgewurmde handje en het andere handje. Waarom doen die kinders dat toch? Hebben ze dan zelf echt niet in de gaten hoe onhandig dat is? Snappen ze niet dat je niet je hand en de borst tegelijk in je mond kunt frutten?

Nee, dat snappen ze niet en dat hebben ze niet in de gaten. Ze doen dat met die handjes met een bedoeling en die bedoeling is niet om jou het leven moeilijk te maken.
Die handjes, daar is een plan voor opgesteld. In de baarmoeder speelt een kind al met de handjes en zuigt er eens op. Ondertussen proeft het kind ook van het vruchtwater en de geur wordt ook al vastgelegd. Het vruchtwater smaakt en ruikt altijd een beetje anders, afhankelijk van wat moeder eet, maar de grondtoon is altijd gelijk. Die zelfde geur- en smaakgrondtonen herkent het kind na de geboorte aan de tepel en tepelhof en het colostrum. Kinderen van nog geen dag oud herkennen de geur van hun eigen moeder. Die geur zit, als het kind niet wordt gewassen voor hij bij zijn moeder wordt gelegd, ook nog aan zijn handjes. Die handjes gebruikt hij net als een speurhond om het geurspoor te volgen naar de borst en de tepel. Daarom stopt hij die handjes regelmatig tegen zijn neus en in zijn mond.

De handjes spelen ook bij het aanleggen na die eerste keer een belangrijke rol. Ze voelen en zoeken, grijpen de borst en proberen die te verplaatsen of te vormen om het aanhappen makkelijker te maken. Het is allemaal nog een beetje ongecontroleerd, maar wel zeer doelbewust. Het wordt over het algemeen met oefening beter, maar soms wordt het eerst allemaal erger. Dat laatste is niet nodig.

Onderzoeken hebben laten zien dat een kind dat op zijn buik op moeders buik ligt, waarbij ze allebei met de heupgordel lager liggen dan de hoofd-schoudergordel, een betere neurologische functie heeft. Dat wil onder andere zeggen dat zijn reflexen dan het beste werken. Hij heeft in die houding ook de meeste controle over zijn bewegingen. Tot slot, maar zeker niet het minst belangrijk, ligt hij op die manier het best gesteund en wordt dus niet afgeleid door het gevoel zich vast te moeten houden om niet te vallen of weg te glijden. De zwaartekracht drukt hem met zijn hele lichaam op het lichaam van zijn moeder en er zijn geen rondfladderende armen en benen. In deze houding zijn de handbewegingen het meest effectief in het zoeken en vormen van de borst en het aanhappen. Hij heeft daarbij vrijwel geen hulp nodig. Hooguit wat steun voor de borst, zodat de tepel en tepelhof op een bereikbare plaats liggen.

Vergelijken we dit met de meer klassieke manieren om een kind aan te leggen, dan zien we opmerkelijke verschillen. In de meeste klassieke houdingen om borstvoeding te geven ligt het kind op zijn zij of zijn rug. Vaak hangt er een been ongesteund los en hij heeft de neiging om niet volledig tegen het lichaam van zijn moeder aan te liggen. Dit geeft spanning in het lijfje, omdat hij probeert steviger te liggen. Hij kan dus niet al zijn aandacht richten op het zoeken en vinden van de borst en aanhappen. Doordat hij niet volledig tegen moeder aan ligt, is de borst vaak niet dicht genoeg bij om zelf te vinden en dat is ook waar die handjes in de weg komen. Hij zoekt ermee de borst, maar kan die niet goed vinden. Hij heeft onvoldoende contact met zijn gezicht en de borst en zijn handen om te herkennen waar  en hoe hij moet happen. De reactie van moeder is dan vaak om die handjes weg te schuiven, de borst te vormen en baby en borst naar elkaar toe bewegen. Dit is vaak het moment dat baby protesteert tegen de hele procedure. Dit lijkt namelijk helemaal niet op het pan dat in zijn blauwdruk staat genoteerd. Voor de baby kan deze manier van aanleggen lijken op dwang en daarvan is de gemiddelde baby niet gediend.

Baby’s weten wat ze nodig hebben, wanneer en hoeveel ze dat nodig hebben en ze weten hoe ze eraan moeten komen. De enige hulp die ze nodig hebben is in een positie gebracht worden waarin ze zelf kunnen vinden en pakken wat ze nodig hebben. Moeder hoeft haar kind niet aan te leggen, ze moet alleen zorgen dat de omstandigheden zodanig zijn dat baby zichzelf kan aanleggen. Zij faciliteert, baby doet het werk.

Literatuur

  • Genna CW, Barak D: Facilitating Autonomous Infant Hand Use During Breastfeeding. Clinical Lactation, Volume 1, Number 1, 2010, pp. 15-20(6)
  • Colson SD, Meek JH, Hawdon JM: Optimal positions for the release of primitive neonatal reflexes stimulating breastfeeding. Early Human Development, Volume 84, Issue 7, 441 – 449
  • Schafer R, Genna CW: Physiologic Breastfeeding: A Contemporary Approach to Breastfeeding Initiation. Journal of Midwifery & Women’s Health, 2015, Journal of Midwifery & Women’s Health, 60(5):546-553
Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.